Lessen

28.9 De Tempel van Geluk is de plaats waar zielen overgaan van de Vijfde naar de Zesde Lichtsfeer

 

De Tempel van Geluk is de plaats waar zielen, die klaar zijn met hun ontwikkeling verbonden worden met de volgende, de Zesde Lichtsfeer. In het boek “Een Blik in het Hiernamaals” wordt de ceremonie beschreven die bij deze overgang hoort. De bezoekers worden als zwevende engelen genoemd. Allen dragen prachtige gewaden met een fosforescerende uitstraling. In onderstaande citaten wordt deze sprookjesachtige ceremonie beschreven.

Zie de citaten van Les 28.9 en les 28.10

-Wat je ziet, is het licht dat de Tempel van Geluk uitstraalt. Het is de kracht van het leven. Daar worden wezens verbonden. Je zult beleven dat enige van onze zusters en broeders hoger zullen gaan. Zij zullen in de zesde sfeer worden opgenomen.’ André zag een ontzaglijk groot gebouw, van sneeuwwit marmer opgetrokken, zeer merkwaardig van vorm, een kruis voorstellend. Indrukwekkend was het zo uit de verte. Langzaam daalde Alcar tot zij de begane grond bereikten. Uit alle richtingen zag hij de engelen aan komen zweven. Zwevende engelen zag hij! Wat op aarde een sprookje was, zag hij in de geest bewaarheid. Prachtige gewaden die fosforesceerden. Jong en schoon waren allen, stralend in een hemelse glans. Alles leefde, allen straalden licht uit. Jong, eeuwig jong zouden zij blijven.

-Een prachtig gezang kwam uit de verte tot hem. Er waren wel duizenden stemmen verenigd. Zo rein had hij nog niet horen zingen, het was zo rein als hun uitstraling. De meesters begeleidden het gezang. Een hemels schone stem hoorde hij boven alle andere uitkomen.
-Eindelijk stonden allen op en begaven zich naar de Tempel van Geluk, waar zij binnentraden.

 -Er was geen belemmering in de geest, allen waren één. Bloemen in onbevlekt wit versierden het innerlijk van de Tempel. Op een verhoogd voetstuk zag hij twee wezens neergeknield, in sneeuwwitte gewaden gekleed. Hun hoofden diep gebogen, hun handen gevouwen, als marmer zo wit. 

Een Blik in het Hiernamaals p.383,384,385, 386,387,388,389 

Bron: Citaten uit de boeken van Jozef Rulof