Lessen

36.7 Het Moederschap baart het Vaderschap

 

De schepping is dus begonnen door baring van de Almoeder.
De Almoeder baart twee Goddelijke basiskrachten: het Moederschap en het Vaderschap.
De basiskracht Moederschap concentreert zich in een bol, die wij later Maan hebben genoemd.
De basiskracht Vaderschap concentreert zich in een bol. die wij later Zon zijn gaan noemen.
Maan en Zon vertegenwoordigen het Almoederschap en het Alvaderschap voor de schepping van al het leven en het hele universum.

God splitste Zich, nu dit is God, een lichtend wezen. Deze onmetelijkheid is gevuld door Almoederlijk voelen en denken, gekristalliseerd door een Goddelijk gewaad als licht, waaruit aanstonds een nieuw leven geboren moet worden en dat is de zon als de scheppende kracht. 

Lezingen1 p.50

-Bij het ontstaan van de schepping hebben Zon en Maan zich het eerst kunnen verdichten en bleef het moederschap die verwarmde plasma aanvaarden, doch hierdoor verdichtte zich het leven in embryonale toestand. De Zon als het vaderlijk gezag zond die kracht uit en de Moeder als de eerste kosmische levensgraad zoog die heilzame werking in zich op.

De Kosmologie van Jozef Rulof deel 1 p.208

-Het leven in deze ruimte’, zegt meester Alcar, ‘heeft een aanvang genomen, het is begonnen. De ruimte is nu baring en schepping. De ruimte is licht, leven en liefde. Onfeilbaar, harmonisch, rechtvaardig heeft de God van al het leven, de Almoeder, zich gesplitst, en kwam en is geopenbaard vanuit duisternis naar licht en terug naar nieuwe evoluties. Het leven heeft een aanvang genomen voor miljoenen levensstadia en levensgraden. Niets’, zegt meester Alcar, ‘kan dit Goddelijke gebeuren tegenhouden. Onfeilbaar komt de schepping van God in menselijke handen terecht, dat wij straks zullen beleven en zien.

Lezingen3 p.121

-De Albron is het, – aanvaard dit – vóórdat de scheppingen begonnen – die de eerste levensaura uitzond. Dat was een eenvoudig plasma, een aura die men protoplasma noemt. Nevelen werden het later en daarna, na eeuwen, wolken, verdichte massa, die veranderde en eindelijk, na zoveel miljoenen eeuwen, tijdperken, een Goddelijk gewaad heeft aanvaard; en dat werd het licht, het Goddelijke licht. We leren nu dat God een persoonlijkheid is als licht.
In die ruimte, in die onmetelijkheid was er niets. Die aura heeft zich kunnen verdichten en verstoffelijken, ook al is dit nog Goddelijke substantie, het is ontstaan, geboren uit de óérbron en die óérbron kon denken en voelen. Die zichtbare gestalte werd bezield door een Goddelijk denken en voelen, dat is voor de ruimte de Almoeder.

Lezingen1 p.48

 

Bron: Citaten uit de boeken van Jozef Rulof