Bij het begin van de schepping vormde het Al-Moederschap een bol geestelijk nevelplasma, waarin de eerste planeet, Moeder Maan ontstond. Hierin scheidden zich miljarden cellen af. Kleine doorschijnende druppeltjes, opgebouwd uit plasma en ziel. Deze cellen vormden paren en verbonden zich. Elke cel gaf een klein deel van zichzelf aan de ander, waaruit een nieuwe vrucht groeide. Vervolgens splitste de vrucht zich in twee kindercellen. Deze hadden voldoende kracht om tot volwassenheid te groeien, maar onvoldoende om zich voort te planten. Hiervoor hadden ze de kracht van de oudercellen nodig, die inmiddels gestorven waren en wachtten in de in de wereld van het onbewuste. Hun zielen verbonden zich met het voortplantingsproces van de kindercellen en bezielden de nieuwe vrucht die zich ook weer in twee cellen splitste.
Zo vormden zich op de eerste planeet miljarden cellenparen, die met elkaar hun eerste liefde beleefden en vervolgens als tweelingzielen samen aan hun evolutieproces begonnen.
-Maar op de maan, dat hebben we zoeven behandeld, waren wij splitsing en splitsing, goddelijke kern als embryo, en gaf het ene leven aan het andere. En uit dat geven van mij en van u zijn nieuwe levens ontstaan. En dat is nu die eigenlijke kern die bij mij behoort en bij u, waardoor wij vader en moeder zijn geworden. Dat zijn nu die tweelingtoestanden.
Vraag en Antwoord Deel 3 p.139
-Wie die vonk van God nu geweest is, wélke ziel, dat heeft niets te betekenen. Ik bedoel dus voor de allereerste aanraking, het splitsen van die cel met de andere levensvonk. Nietwaar, miljoenen vonken van God behoren tot één afstemming.
De Kosmologie van Jozef Rulof deel 5 p.6
Bron: Citaten uit de boeken van Jozef Rulof
Zie ook: https://rulof.nl/Onze-eerste-levens-als-cel