Niet alle dromen zijn fantasieën; ze kunnen een teken zijn dat de ziel werkelijk in de sferen is geweest. Wanneer iemand ’s morgens denkt aan een verloren dierbare, verzacht dat zijn verdriet en kan dit ook wijzen op een spirituele ervaring. Wat de ziel in het hiernamaals meemaakt, draagt deze bij terugkeer op aarde bij zich, vaak zonder dat men zich dat bewust is. Mensen kunnen zich moeilijk voorstellen dat ze in de slaap zulke ervaringen hebben gehad. Het lijkt ook vaak te mooi om waar tw zijn. Door je te concentreren op gedachten die je ’s morgens bezighouden, kun je je zo’n ontmoeting soms ineens wel herinneren. De informatie over zo’n bezoek aan de sferen ligt namelijk opgeslagen in je onderbewustzijn. Uiteindelijk kunnen deze herinneringen het verdriet verzachten en een gevoel van geluk brengen.
-Maar alle dromen zijn geen fantasieën, zoals je bemerkt.
Wanneer de mens dit weet en hij is ’s morgens geheel vervuld van gedachten aan degenen, die hij verloren heeft, dan zal zijn diepe smart aanmerkelijk verzacht worden en kan hij er zeker van zijn, dat hij ’s nachts in de sferen geweest is. Zijn zielenpijn zal dan in een stil verlangen veranderen.
Wat zijn geest in het Hiernamaals bewust doorleefde, draagt hij, na zijn terugkomst op aarde, steeds met zich mee en hij is dan van veel leed bevrijd door het bovenaardse geluk, dat hem geschonken werd, al is hij zich – in de meeste gevallen – daarvan niet bewust. Daarom zal hij deze heilige waarheid niet gemakkelijk aanvaarden. De stoffelijke mens kan zich moeilijk in geestelijke toestanden verplaatsen. Voel je wat ik bedoel, André? Wanneer hij zijn gedachten concentreerde op de dingen, welke hem ’s morgens bezighouden, dus bewust tot hem doordringen, uit zijn onderbewustzijnsvoorraad opstijgen, dan zal hij zich veel herinneren en zich van het onderbewuste bewust worden. Dan zal hij sensitiever worden en anders gaan leven dan de grofstoffelijke mens. Dan zal hij geestelijk vooruitgaan.
Een Blik in het Hiernamaals p.221,222 (VI.5987.5994)
-Wie zou hem kunnen geloven? Geen mens, want dit was nu eenmaal te machtig, te ongelooflijk voor aardse mensen. Toch beleefde hij dit alles, hij was uitgetreden en had zijn stofkleed verlaten. Hij zag nog meer aardse mensen die hier waren, maar zij zouden zich straks niet meer bewust zijn, dat zij hier waren geweest. Toch hadden zij in hun slaap, zoals zij zeiden, mooie muziek gehoord en hoe vreemd het ook was, met hun vader en moeder gesproken die reeds lang over waren. Toch was dit werkelijkheid en zij zullen dat ééns zien. Wanneer zij hier binnentreden en voorgoed en eeuwig hier blijven, zullen zij zien dat zij meermalen hier zijn geweest. Hij herkende hen duidelijk die nog op aarde leefden. Groot was hun geluk. Zie, hoe zij straalden! Ook daarvan wist de mens niets meer als hij ’s morgens ontwaakte.
Neen, dat aardse leven drong alles terug, daarin loste alles op en ver- doezelde dit beeld. Prachtig was het, hen zo te zien. Daar waren vaders en moeders bijeen, een moeder die haar kind bezocht. En ook dit was een genade, een heel grote genade. Dan konden zij het leven weer aan en was ’s morgens die diepe droefheid verminderd.
Het Ontstaan van het Heelal p.504 (OR.14942.14957)
Bron: Citaten uit de boeken van Jozef Rulof